LIEFDE en BELGISCHE MODDER

 

 

 

Ieper, half september 1917 (sorry, de dagen rijgen zich aaneen, ik ben de tel kwijt)

 

Nou, echt snel is het niet, maar ik leef nog en heb nu zelfs een veilig plekje gevonden om te schrijven.

     Onze groep is naar Ieper vervoerd. De naam van een dorpje dat inmiddels in iedere taal een onheilspellende bijklank heeft. De één zegt Ypres, de ander Wipers. De plaatselijke bevolking heeft het over Ieper. Ooit een mooi dorpje in België. Nu niet meer dan een ruïne. Er zijn al twee slagen om Ieper geweest en de derde slag is net begonnen. Wij zitten er middenin, al wordt mijn eenheid voorlopig nog in reserve gehouden. Op dit moment zijn vooral Australische, Nieuw-Zeelandse en Canadese bataljons actief. Voor zover dat mogelijk is, want het regent de hele dag. Augustus was de natste maand sinds mensenheugenis. Het kwam met bakken uit de hemel en hield nooit meer op. Nu belooft het ook nog eens de meest regenachtige herfst te worden sinds jaar en dag in Vlaanderen en er is al zoveel modder!

     Dit vlakke land is gemaakt van zand en klei. De vele bombardementen hebben de grond zo omgeploegd dat er niets meer groeit. De wereld hier is veranderd in één grote modderpoel. Overal waar je kijkt is blubber, van horizon tot horizon. Daarin wonen wij nu alle dagen. We dachten dat het niet erger kon en toen kon het toch nog erger, maar daar wil ik het niet over hebben. Ik wilde u vertellen over Lily Rose, mijn houvast in het leven, als u tenminste nog altijd leest, mevrouw Freeman.

     Zonder Lily Rose had ik waarschijnlijk niet meer geleefd. De gedachte aan haar geeft mij de kracht om door te gaan. Net als zovelen hier draag ook ik nu een foto van mijn meisje in m'n portemonnee waar ik graag naar kijk. Na de oorlog zullen we trouwen. Ik zegen de dag dat zij in mijn leven kwam. Een verpleegstertje uit Engeland die de stroom van verminkte Britse soldaten niet kon aanzien en zich naar Frankrijk liet sturen om dichter bij het vuur hulp te verlenen. Zo kwam Lily Rose in deze zonovergoten Franse badplaats en als een engel in mijn leven. Werkelijk, als een engel, mevrouw Freeman.

     Midden in de nacht kwam ze met haar lampje op onze zaal om te zien of iemand nog iets nodig had. Ik lag daar op mijn rug in de diepe duisternis met om mij heen de gebruikelijke ziekenhuisgeluiden: links een snikkende korporaal Joey, rechts een doorgedraaide Mad Jack die onzin brabbelde, zelfs in zijn slaap, en op de achtergrond het gekerm van alle gewonden met pijn in de zalen verderop. Er was altijd wel ergens iemand die zachtjes lag te jammeren of luidkeels om hulp riep. U kunt zich niet voorstellen hoe troostrijk het is om juist in de eenzaamheid van diepe donkere nachten een koele hand en een zachte stem te vernemen. De nabijheid van een ander mens die om je geeft ontroerde mij iedere nacht opnieuw na de verlatenheid van die eindeloze uren in het niemandsland.

     Mijn verband brandde als vuur. Daar kon geen verpleegster iets aan doen, de wond moest vanzelf genezen, al duurde het nog zo lang. Voor mijn ziel was haar aandacht echter onmisbaar. De oprechte liefdevolle verzorging van Lily Rose genas een nog veel diepere wond. Na het verlies van Ketel en zoveel andere strijdmakkers durfde ik me een tijdlang niet opnieuw met een ander mens of met het leven te verbinden. Totdat er nacht na nacht een meisje met een lampje kwam vragen of ik nog iets nodig had. Tijdens de Krimoorlog van zestig jaar geleden schijnt de beroemde Florence Nightingale ook zo rondgelopen te hebben tussen onze Britse soldaten. Ik kan me goed voorstellen dat er daar ook iedere nacht mannen waren die - net als ik hier - op een engelachtige verschijning met een lampje lagen te wachten. Opnieuw had ik een lichtje in de duisternis.

     Natuurlijk was ik voor haar toen nog een van de velen. Lily Rose ging alle zalen langs en hielp de zieken waar zij kon. Hoe het mogelijk is dat zij mij ooit heeft zien staan, of liever gezegd: zien liggen?! Eigenlijk heb ik dat aan Ketel te danken en aan korporaal Joey die over hem begon.

     Mijn kamergenoot sprak graag over wat we hadden meegemaakt en wilde ook van mij alles weten. Vooral wat ik toch allemaal in mijn brieven aan u noteerde, want hij zag mij vaak stiekem schrijven. Ik vertelde hem over Ketel en zijn kookpot. Korporaal Joey, nog een jong broekie, kon daar niet over uit. Hij was nog midden in zijn verbijstering toen Lily Rose de kamer binnenkwam. Het was avond en zij begon haar dienst altijd met een korte inspectieronde. Ik weet het nog precies: de zon stond laag aan de hemel en maakte lange schaduwen. Lily Rose liep naar de status aan Joey’s voeteneinde en de laatste stralen van de dag vielen op haar fijne gezichtje en blonde krullen.

     De jonge korporaal vertelde haar opgewonden wat hij net had gehoord: "Zijn maat nam altijd een kookpot mee naar de loopgraven." Verwonderd keek Lily Rose mij aan. Ik knikte verlegen. "En bij het grote offensief?" vroeg mijn buurman verder. "Nam hij hem toen ook mee?" Opnieuw knikte ik. Mijn tong zat vastgeplakt aan mijn gehemelte. Op het bed naast mij sloeg korporaal Joey steil achterover. Zoiets had hij nog nooit gehoord! Hij kon er niet over uit. Lily Rose had onze statussen gezien en verdween lachend naar een andere zaal, maar sindsdien vroeg ze iedere keer als ze mij zag even naar Ketel. Die man met zijn kookpot intrigeerde haar. Zo raakten wij aan de praat en gaandeweg ging ze van mij houden. Maar in eerste instantie was het de zwarte kookpot geweest die mij deed opvallen en eens te meer begreep ik waarom Ketel hem altijd meesleepte: in de grauwe uniformiteit van het leger onderscheidde dat oude ding hem van de rest. Hij bleef zelf iemand. Hij was Ketel.

     Er bestaat geen groter geluk dan bemind te worden en zelf ook met heel je hart lief te hebben. Wat zei John Keats ook alweer? A thing of beauty is a joy forever. Meer dan ooit begreep ik wat de dichter bedoelde. Ellende kent vele vormen, maar wat valt er te vertellen over geluk? Ik wilde mijn verhaal aan u per se meenemen, op het gevaar af dat deze papieren u wellicht nooit zouden bereiken, omdat ik wilde schrijven over mij en Lily Rose. Maar nu ik er voor sta heb ik amper woorden. Misschien is het logisch. Ik bedoel, wanneer ik denk aan alle boeken die ik ooit gelezen heb, dan ging het hele verhaal over de moeilijkheden die de geliefden tegenkwamen voordat ze elkaar eindelijk hadden en dan – wanneer hun levensgeluk eindelijk moest beginnen – vatte men dat in slechts één zin samen: "Ze leefden nog lang en gelukkig".

     Dat eerste zou ik over ons niet durven zeggen, want niemand weet hoelang hij nog te leven heeft, maar we waren wel samen en heel gelukkig. Daartoe hadden we niet veel nodig. We zaten op een bankje in de zon en keken uit over de kalme zee. Pas als je in de loopgraven bent geweest valt het op hoe zoet de gewone wereld eigenlijk ruikt. Ik genoot ook extra van de stilte van een zonsopgang, al moest ik ongemerkt denken aan alle mannen langs het front die nu een uur vol spanning in het geweer stonden, maar dat zei ik niet tegen Lily Rose. Het zou onze momenten samen bederven en die waren mij veel te kostbaar. Hand in hand keken we naar alle verschillende kleuren die de hemel en het water aannamen. Daar teerde ik dan de hele verdere dag op, wanneer Lily Rose ging slapen. Als ze 's nachts met haar lampje langskwam kreeg ik een zoen!

     Tegen de tijd dat mijn wond eindelijk genezen was en ik weer een beetje kon lopen, maakten we voorzichtige wandelingen naar de witte krijtrotsen verderop. Het was een hele klim, maar er was iets dat mij zeer motiveerde: daar boven op de rots waren wij eindelijk even samen, helemaal alleen, weg van het drukke ziekenhuis en alle andere mensen. We liepen door weelderig begroeide weilanden en lagen samen in het malse gras tussen de gele boterbloemen en de witte madeliefjes.

     Daar hebben we gevreeën. Zij was mijn eerste meisje, zoals u weet. Lily Rose had ook nog nooit een vriendje gehad. Wat waren we schuchter allebei. Heel voorzichtig en een beetje giechelig benaderden we elkaar. Voor mij was alles nieuw. Ik heb geen zussen en de laatste paar jaren heb ik alleen maar tussen mannen geleefd. Haar huid was ongelooflijk zacht. Niet alleen haar borsten, maar overal. Wat moet ik u vertellen, mevrouw Freeman? U weet van dat deel van het leven meer dan ik. Maar ik heb het mogen ervaren en daar ben ik dankbaar voor. Niet als een nummer bij de hoeren, hoewel ik die mannen nu wel beter begrijp... Ik heb in de armen van mijn lief mogen liggen. Een mooiere zin bestaat er niet op aarde. Daar kan geen John Keats tegenop!

     Ik moet stoppen hierover te schrijven, want het maakt mijn heimwee naar Lily Rose alleen maar groter. Zij is nog in Étretat. We proberen elkaar te schrijven, maar vanuit de modder hier is dat erg moeilijk. Vergeef me, mevrouw Freeman, ieder vrij moment besteed ik aan een krabbeltje naar haar. Deze brief aan u heeft daar onder geleden. Ook de komende paar weken zal ik niet schrijven. In de plensregen en de buitenlucht is het een hels karwei om deze papieren voor u droog te houden. Ik kan ze niet langer bij mij houden en mijn verhaal hier op de post doen is te gevaarlijk, alle brievenbussen in de wijde omtrek worden gecensureerd. Daarom zal ik dit kostbare pakketje straks verstoppen in het huis waar ik nu ben. Lily Rose weet precies waar ze liggen. Daar zal ik voor zorgen. We hebben afgesproken dat zij de vellen ophaalt zodra zij een keer verlof heeft en de hele stapel mee terugneemt naar Étretat om ze daar eindelijk voor u op de bus te doen. Al duurt het waarschijnlijk nog wel even voordat zij een weekje vrij krijgt en mij hier kan bezoeken. Tot die tijd kijk ik naar haar uit en zal zo vaak als ik kan naar deze plek komen om af en toe aan u te schrijven hoe het verder met ons gaat en met de oorlog natuurlijk.

     Voordat ik vertrek wil ik u graag nog vertellen over het wonderlijke huis dat ik ontdekt heb en waar ik nu al zoveel uur achtereen zit te schrijven: Talbot House in Poperinge. Dat dorpje ligt zo'n tien kilometer achter de frontlinie bij Ieper. Na weken frontdienst mochten we eindelijk even een paar dagen bijkomen en ik liep naar de brouwerij van Poperinge voor een bad om alle modder van mij af te spoelen. In de Gasthuisstraat, naast de begrafenisondernemer, was een winkeltje dat luizenpoeder had. Ik kocht er ook meteen wat ansichtkaarten om naar mijn ouders in Accrington en Lily Rose in Étretat te sturen. Postzegels heb je als soldaat niet nodig. Eigenlijk zocht ik alleen een pub om wat waterig bier of Plonk te drinken en mijn kaarten te schrijven. Aan de overkant van de straat zag ik een groot en toch onopvallend wit gebouw. Op het uithangbord boven de deur stond Talbot House. Achter die deur bevond zich een andere wereld, een soort thuis ver van huis, een ander woord heb ik er niet voor.

     Op de begane grond is een pub en een enorme eetzaal. Je kunt hier spelletjes spelen en er staat een piano. Er is zelfs een kleine bibliotheek waar je boeken mag lenen in ruil voor je helm. Het huis wordt gerund door twee legeraalmoezeniers. Meneer Talbot heeft deze plek opgedragen aan zijn geliefde jongste broertje, die in het eerste jaar van de oorlog hier ergens in de buurt is gesneuveld. Hij werkt samen met de eerwaarde Philip Clayton, maar ik merkte al snel dat iedereen hem Tubby noemt, omdat hij wat te dik is. Tubby is een uiterst vriendelijke man met hele lieve ogen en een diepe basstem die prachtig kan zingen.

     Aan de achterkant van dit huis ligt een enorme ommuurde tuin. Een oase van rust, al is het gebulder in de verte nog te horen. Na weken in een wereld van vieze bruine modder leek ik daarnet zo het paradijs te zijn binnengestapt vol prachtige bloemen, groen gras en vogels in de bomen.

     Maar de grootste attractie voor mij is de zolder van Talbot House. Eens was dat een pakhuis voor graan en hop, nu is het omgebouwd tot kapel. Sober ingericht met een paar kaarsen en een oude timmermanstafel als altaar. Op die kleine zolderkamer hield dominee Tubby voor een handvol soldaten vandaag een dienst. We zaten allemaal door elkaar, de hoge officieren naast een gewone Jan Soldaat, want hier is iedereen gelijk. Alle rangen en standen vallen hier weg en dat is behoorlijk uniek voor het leger! Ik wist op voorhand niet goed wat ik ervan moest denken. Eerlijk gezegd had ik niet zo'n zin in een preek over “vechten voor de rechtvaardige zaak”. Inmiddels heb ik daarover zo mijn twijfels. Misschien niet over de rechtvaardigheid van onze strijd, maar ik vraag me af na al die eindeloze regen van de afgelopen tijd aan wiens kant God eigenlijk staat. En wil ik wel geloven in een hemelse vader met bloed aan zijn handen? Als kind had ik geleerd dat God liefde was, genadig en lankmoedig, maar de laatste jaren ben ik omgeven door dood en verderf…

     Ik was al een tijdje geleden gestopt met bidden, misschien na mijn ervaring in het niemandsland. In ieder geval weet ik nog dat ik een keer de zin bad die ik in mijn leven al miljoenen keer had opgezegd "vergeef ons onze schulden" en dat hij me opeens pijnlijk raakte: zo schuldig waren wij niet! Geen van allen! Ook de vijand niet, dat we dit verdiend zouden hebben. Zij zaten daar aan het andere einde van het grote gelijk net zo hard te wachten op een ontijdige dood. Ook hun moeders baden voor een behouden thuiskomst. De mensen wilden vrede en God waarschijnlijk ook!

     Toen er daarnet ineens een dienst begon, bleef ik waarschijnlijk in eerste instantie alleen maar zitten omdat de sfeer in de kapel zo’n aangename vrede uitstraalde. Ongemerkt luisterde ik toch naar de diepe stem van Tubby en zijn woorden van troost en hoop raakten mij. Voor even had ik het idee dat alles goed kwam, hoewel wij allen daar wel beter wisten, zelfs de dominee.

     Na de dienst liepen de anderen de trap af om beneden wat te gaan drinken. Ik kreeg toestemming om nog wat langer te blijven en sindsdien zit ik hier te schrijven. Op deze zolder, tussen de balken boven het altaar, zal ik mijn brief aan u verstoppen. Daar komt vast nooit iemand. Nu moet ik opschieten. Wanneer Lily Rose ze eerder weghaalt dan ik hier terugkom, zeg ik u alvast ADIEU mevrouw Freeman!

 

 

Poperinge, nabij Ieper, 10 oktober 1917

 

Ik ben hier nog, en het regent nog altijd, en er is nog altijd modder, maar gelukkig bestaat er ook nog steeds een plaats ver achter de frontlinie die Talbot House heet. Ik schrijf aan u, mevrouw Freeman, maar ik hoop stiekem dat Lily Rose dit ook leest. In onze eigen brieven kan ik haar niets vertellen over de erbarmelijke omstandigheden waarin wij verkeren. Dat wil ik ook niet, ze zou zich maar zorgen maken terwijl ze niets voor mij kan doen. Mijn brieven aan haar zijn enkel liefdesbrieven waarin ik mijn hoop op een goede afloop levend houd en wil getuigen van mijn verlangen haar ooit weer in mijn armen te sluiten. Dat zal nog een hondenleven duren, zoals het er nu naar uitziet, want ze schreef mij dat ze pas over een half jaar verlof krijgt. Een flinke dreun voor ons allebei!

     Voor de troosteloosheid van deze barre werkelijkheid is in die brieven geen plek. Toch wil ik ervan getuigen, want iemand moet de wereld vertellen wat wij doormaken. Al valt het amper te beschrijven. Wanneer ik straks de kaarsrechte Ieperseweg tussen Poperinge en Ieper afloop, dan heb ik zo'n negen kilometer lang keiharde kinderkopjes onder mijn kistjes en een lange rij hoge populieren boven mijn hoofd. Maar in de buurt van Ieper gaat het mis. Ten eerste is het daar filelopen. Er is maar één weg en daar moet alles overheen: munitie, voorraden en troepen naar het front en een eindeloze stoet ambulances met gewonden en hordes soldaten komen er vandaan. Ze zijn smeriger dan landlopers. Haveloos, ongeschoren en uitgeput. Ze hebben niets anders gegeten dan zout blikvlees en keiharde biscuits, omdat ze niet op tijd konden worden afgelost of bevoorraad. Als er al thee was, dan smaakte die naar petroleum door de blikken waarin het werd vervoerd. Ik weet dat precies, want ik ben er net zelf een paar weken geweest. Soms drinken we van pure armoede het vervuilde water uit de bomkraters. Onze voeten zijn gezwollen van dagen achtereen in de nattigheid staan en de laatste keer waren mijn kleren zes weken achtereen niet uit geweest. Ze stonden stijf van het vuil. Overal zat aangekoekte modder. Dat kan ook niet anders, want we leven in de modder.

     Er zijn geen loopgraven meer, enkel kraters, die allemaal minstens ten dele onder water staan. Daarin verblijven wij dag en nacht. Rondom ons is enkel geelbruine modder, zover het oog reikt. Het is net als toen in de woestijn van Egypte, alleen is dit nat, glibberig, zuigend zand. Ook hier is geen gras of struik te bekennen. Van een enkele boom is hooguit een meterhoge korte stomp over. Van de vroegere gebouwen staat geen steen meer op de andere. Ik overdrijf niet als ik zeg dat het nog ’t meest op een eindeloze oceaan van modder lijkt. Daarin slapen en eten wij. Daarin bevechten we de vijand, die verderop in dezelfde omstandigheden leeft. Dit keer geen diepe comfortabele bunkers aan de overkant, ook voor hen alleen blubber.

     Soms zien we een Duitser voorbij komen die door een van onze mensen krijgsgevangen is genomen. Die vertelt ons dat zij de oorlog net zo spuugzat zijn als wij. “Menschen niet sjlecht,” zei er eentje laatst in gebrekkig Engels, “oorlog sjlecht”. Wij begrepen hem heel goed. Toch zijn vredesonderhandelingen na zoveel slachtoffers voor beide partijen onbespreekbaar. Alsof alle offers dan voor niets zijn gebracht.

     Onze legerleiders wensen zelfs nog altijd de totale eindzege, de grote overwinning. Waarop? Is deze blubberbende echt de moeite van het veroveren waard? De aarde is een dodelijk moeras geworden waar wij in blijven steken. Het is haast onmogelijk om ons erin te verplaatsen. Een brancard moet inmiddels met zes man getild worden en dan nog komt die hele karavaan slechts met moeite vooruit. In meer dan vijf lange uren hard voortploeteren leggen zij hooguit een halve kilometer af. Het kost dus een hele dag om één gewonde te vervoeren! Dat is geen doen. Wat het ezeltje Alfie vroeger in haar eentje trok, daar moeten nu tien paarden aan te pas komen, die zelf ook allemaal het gevaar lopen in het drijfzand weg te zakken en naar de bodem gezogen te worden. Ik heb al menig dier zien verdrinken. En mensen ook trouwens. Als de modder je te pakken heeft ben je verloren. Er is niets waar je je tegen kunt afzetten. Vele mannen die hun maten uit het zuigende moeras probeerden te trekken, werden zelf ook meegezogen. Bij eentje lukte het een paar mannen om hem eruit te trekken. Volledig naakt omdat zijn kleren bleven steken en een halve dag later stierf hij alsnog aan uitputting. Het is angstaanjagend.

     Hoe wij ons dan verplaatsen in dit dodelijke landschap? Met moeite is er een pad gemaakt van allemaal ladders achter elkaar en zo lopen wij in dit door mensen gecreëerde moeras. Geen vlinder of vogel laat zich zien. Er is voor hen hier niets te halen. Zonder kompas raakt iedereen hopeloos verdwaald, want er zijn nergens herkenningspunten. En toch willen ze van hogerhand dat wij aanvallen uitvoeren. Telkens opnieuw. Namen als Pilkem, Langemark en Broodseinde staan inmiddels in bloed geschreven. Tot nu toe behoorde ik tot een van de reserve-eenheden. Maar ik begrijp uit het zenuwachtige rondrennen van onze officieren dat er binnenkort een aanval op handen is waarbij ook wij zullen worden ingezet. Passendale is het dorp dat wij zullen moeten veroveren. Ik had er nog nooit van gehoord, maar het zal wel bestaan en het zal wel van cruciaal belang zijn voor de oorlogsoverwinning. Oh nee, ik moet oppassen niet cynisch te worden. Lily Rose heeft niets aan een verbitterde man. Ik begrijp het ook wel: het gaat onze hoogste generaal sir Douglas Haig ook niet per se om het kapotgeschoten Passendale. Hij wil door de vijandelijke linies heenbreken en doorstoten naar de Belgische havens. Want die worden nu als bases gebruikt door Duitse onderzeeërs. Zij blokkeren onze havens zodat wij niet bevoorraad kunnen worden en jullie thuis ook geen voedsel kunnen in- en uitvoeren.

     Dus moeten we voort met de strijd. Het is echt nodig, al is het onder deze omstandigheden haast onmogelijk om nog in de goede afloop te geloven, mevrouw Freeman. Toch zegt onze generaal dat de Duitsers gedemoraliseerd zijn en dus wil hij “doorpakken”. Hij hoopt hen nu eindelijk de definitieve mokerslag toe te brengen. Er rust een enorme druk op zijn schouders. Opnieuw staat er een lange winter voor de deur en de oorlog duurt nu al zolang. In het Oosten rommelt het. Wanneer de Russen zich uit de oorlog terugtrekken en daar ziet het naar uit, dan zullen alle Duitse troepen hier naar het Westen worden gebracht. In dat geval zal het voor ons alleen maar zwaarder worden. De Amerikanen zijn sinds april van dit jaar ook met de Duitsers in oorlog, maar het duurt zeker nog een half jaar voordat zij een goed getraind leger de oceaan over hebben gezet. De Franse soldaten aan het andere einde van het front hebben een paar maanden lang geweigerd om aanvallen uit te voeren. Zij vonden de bevelen die ze kregen onverantwoord en gingen in staking. Waarom doen wij dat niet? Waarom voeren wij telkens die hopeloze mensenverslindende offensieven uit? Bij Mesen en bij het kleine schuurtje dat liefkozend "Tyne Cot" genoemd wordt, maar waar duizenden gevallen zijn? Morgen ga ik zelf mee in de strijd voor volk en vaderland, of anders overmorgen. De aanval op Passendale staat voor de deur. Onze officieren zingen altijd hetzelfde deuntje: nog één offensief en de oorlog is gewonnen. Morgen, morgen wordt het beter. Altijd maar morgen.

     Wij gaan in pure berusting en weten dat een soldaat alleen door duizenden toevalligheden blijft leven. Ik weet dat ik schreef niet bang te zijn om te sterven. Sinds ik echter die verschrikkelijke modder heb gezien, zal ik u eerlijk bekennen dat ik als de dood ben om daarin te verdrinken, zoals zovelen voor mij. Maar ja, het is hen overkomen, dus waarom zou het mij dan bespaard blijven??

     Schrik maar niet van deze woorden. Hier aan het front hebben wij leren leven bij het uur. Wanneer we 's ochtends de zon zien opgaan dan weten we dat een aantal van ons de avond niet zal halen, maar de rest wel! Dus hoop ik elke dag opnieuw op de goede afloop.

     Het is tijd. Ik moet zo weg. Eén ding nog: mocht ik onverhoopt toch sterven, haal mijn lichaam dan niet terug naar Accrington, maar laat mij hier voor eeuwig rusten bij mijn maten. Bij hen hoor ik thuis.

     Ach, misschien heb ik ook dit keer mazzel. Dus hopelijk tot later, mevrouw Freeman. Wanneer de oorlog voorbij is, kom ik u zeker een keer bezoeken. Dan kan ik u eindelijk bedanken voor het lezen van mijn brieven en dat u met mij heeft meegeleefd. Zelfs wanneer u dat misschien helemaal niet gedaan heeft, bent u zonder het te weten een troost voor mij geweest. En Lily Rose natuurlijk, ik hou van jou!

Kapel van Talbot House in Poperinge